De jaarrekening is opgesteld met inachtneming van de voorschriften zoals opgenomen in het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV) en de verordening ex artikel 212 Gemeentewet, waarin door de gemeenteraad op 2 januari 2019 de uitgangspunten voor het financiële beleid, alsmede de regels voor het financiële beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie zijn vastgesteld.
Algemene grondslagen voor het opstellen van de jaarrekening
De waardering van de activa en passiva en de bepaling van het resultaat vindt plaats op basis van historische kosten. Tenzij bij het desbetreffende balanshoofd anders is vermeld, worden de activa en passiva opgenomen tegen nominale waarden.
De baten en lasten worden toegerekend aan het jaar waarop zij betrekking hebben. Baten en winsten worden slechts genomen voor zover zij op balansdatum zijn gerealiseerd. Verliezen en risico's die hun oorsprong vinden voor het einde van het begrotingsjaar, worden in acht genomen indien zij voor het opmaken van de jaarrekening bekend zijn geworden.
Dividendopbrengsten van deelnemingen worden als bate genomen op het moment waarop het besluit is genomen over de dividend uitkering.
Resultaten uit de jaarrekeningen van de gemeenschappelijke regelingen worden als bate of last genomen op het moment waarop de jaarrekeningen worden vast gesteld door de algemene besturen van de betreffende regelingen.
Met betrekking tot de verwerking van de algemene uitkering heeft de commissie BBV een stellige uitspraak gedaan. Deze uitspraak houdt in dat in de jaarrekening de algemene uitkering wordt opgenomen conform de in het jaar laatst gepubliceerde accresmededeling. In de jaarrekening 2020 is rekening gehouden met het accres volgens de septembercirculaire 2020.
Met betrekking tot de eigen bijdragen die het CAK int en aan de gemeenten afdraagt geldt op basis van de Kadernota rechtmatigheid 2018 van de commissie BBV het volgende. Gemeenten kunnen op basis van de overzichten van het CAK wel de aantallen personen, soort en omvang van de zorgverlening beoordelen met de eigen WMO-administratie. Probleempunt is dat door het ontbreken van inkomensgegevens op deze overzichten de informatie over de eigen bijdrage ontoereikend is om als gemeente de juistheid op persoonsniveau en volledigheid van de eigen bijdragen als geheel te kunnen vaststellen. Door de systematiek te kiezen van het vaststellen van de eigen bijdragen door het CAK, heeft de wetgever in feite bepaald, dat de verantwoordelijkheid voor de juistheid en volledigheid van de eigen bijdragen geen gemeentelijke verantwoordelijkheid is. Dat betekent dat door de gemeenten geen zekerheden over omvang en hoogte van de eigen bijdragen kunnen worden verkregen als gevolg van het niet kunnen vaststellen van de juistheid op persoonsniveau, zoals hiervoor is toegelicht. De gemeente zal deze onzekerheid in de jaarstukken moeten noemen, ook al ligt de oorzaak niet bij de gemeente.
Personeelslasten worden in principe toegerekend aan het boekjaar waarop ze betrekking hebben. Als gevolg van het formele verbod op het opnemen van voorzieningen c.q. schulden uit hoofde van jaarlijks terugkerende arbeidskostengerelateerde verplichtingen van vergelijkbaar volume, worden sommige personele lasten echter toegerekend aan de periode waarin uitbetaling plaatsvindt; daarbij moet worden gedacht aan componenten zoals ziektekostenpremie ten behoeve van gepensioneerden en overlopende verlofaanspraken.
Voor arbeidskostengerelateerde verplichtingen van een jaarlijks vergelijkbaar volume wordt geen voorziening getroffen of op andere wijze een verplichting opgenomen. De referentieperiode is dezelfde als die van de meerjarenraming, te weten vier jaar. Indien er sprake is van (eenmalige) schokeffecten (bijvoorbeeld door reorganisaties) dan wordt er wel een verplichting opgenomen.
De vaste schulden worden gewaardeerd tegen de nominale waarde, verminderd met gedane aflossingen. De vaste schulden hebben een rentetypische looptijd van één jaar of langer.
De vlottende passiva worden gewaardeerd tegen de nominale waarde.
Verdeling taakvelden over de programma's
In beginsel wordt een taakveld aan slechts één programma toegerekend. Een uitzondering hierop is taakveld 0.10 (mutaties reserves). Dit taakveld wordt toegerekend aan de programma's waarop de toevoegingen en onttrekkingen aan de reserves betrekking hebben.
Opbouw programma's
In overzicht 1.1 worden de onderdelen/taakvelden Overhead, Vennootschapsbelasting en Onvoorzien apart in beeld gebracht. In de overige tabellen maken de lasten en baten van het taakveld Overhead onderdeel uit van programma 1 (Bestuur en Ondersteuning). De lasten en baten van de taakvelden Vennootschapsbelasting en Onvoorzien maken onderdeel uit van programma 10 (Financiering en Algemene dekkingsmiddelen).
Overhead
De kosten van overhead worden in beginsel niet meer verdeeld over de andere taakvelden en daarmee ook niet over de programma’s, maar worden gepresenteerd in een afzonderlijk overzicht. Een uitzondering betreft de toerekening van de overhead aan de grondexploitatie (taakveld 3.2 en 8.2). Vanuit taakveld 0.4 (Overhead) wordt in 2020 een bedrag van 350.000 euro aan de grondexploitatie toegerekend.
De directe personeelskosten van medewerkers die direct aan een programma/taakveld werken worden wel aan dat betreffende programma/taakveld toegerekend.